De Wereldomroep interviewde collega Gerrit Bloothooft over de impact die voornamen hebben op kinderen. En op hun ouders.
“Je kunt rustig stellen dat een naam bijna altijd beter past bij de ouders dan bij het kind. Een pasgeborene is nog blanco, de ouders geven met de naam van het kind in feite hun eigen visitekaartje af. Het drukt de wens van ouders uit. Dus moet de naam goed bij de ouders passen. Je moet de naam zelf mooi vinden, dat is voor iedereen het belangrijkste criterium.
Maar als ouders binnen hun sociale omgeving kiezen voor een bepaalde naam die representatief is voor hun eigen leven, dan hopen ze eigenlijk dat hun nageslacht zich ongeveer op dezelfde manier zal ontwikkelen als zijzelf. Die relatie van namen met sociale klasse is fascinerend.”
Maar welke sociale klassen zijn er in voornamenland? En welke soort namen horen daarbij? Gerrit Bloothooft vat samen wat we daarover in Over Voornamen schreven:
- Elitenamen bij ouders met een goede opleiding en een hoog inkomen die wonen in de Randstad, het duingebied, de Utrechtse Heuvelrug of het Gooi: Fleur en Iris, of Maurits, Friso en Lancelot;
- Amerikaanse, Engelse en Spaanse namen bij ouders met een lage opleiding: Wesley, Ricardo, Kevin, Samantha of Kimberley. En spannende spellingen, wellicht om ‘extra’ identiteit aan een kind te geven;
- Traditionele namen bij hogere en midden-inkomens: Dirk of Franciskus;
- Trendy, Scandinavische en bijbelse namen bij midden-inkomens: Zoë, Lola en Milan; Finn en Sven; David;
- Expatnamen bij “hoger opgeleide mensen die een beetje internationaal voor de dag willen komen”: Lynn, Sem en Tom.
En we kunnen het niet vaak genoeg herhalen:
“De trend is trouwens nog steeds dat korte, krachtige namen heel populair zijn. Eén lettergreep voor de jongens over het algemeen, en twee voor de meisjes. Denk aan Maartje of Floortje. Hele hockeyclubs zitten er vol mee.”